2. Historiek van de stad¶
2.1. Inleiding¶
Wanneer we de historiek van de stad Oudenaarde bekijken, van de eerste meldingen in de middeleeuwen tot ongeveer eind vorige eeuw, dan hebben we een massa aan interessante gegevens, vaak in de stadsarchieven. Vergeten we niet dat de brouwers machtige mensen waren in de middeleeuwen die de stad mee bestuurden. Macht die ze wilden behouden en liefst niet ver buiten de familie lieten gaan. Veel brouwersfamilies zijn daarom met elkaar verbonden door huwelijken. Dit alles is goed voor de boekskes maar niet voor mijn eindwerk. Ik ga me beperken tot een kort overzicht en daarbij de economische links met het heden aanstippen. Beslissingen uit de middeleeuwen en het ancien régime hebben vandaag nog steeds een impact op de brouwerijen uit Oudenaarde.
2.2. 1000 Jaar Oudenaarde¶
Oudenaarde is ontstaan omstreeks het jaar 1000 uit een conflict dat zich afspeelde langs de Schelde. Deze rivier was de toenmalige grens tussen het graafschap Vlaanderen en het Heilig Roomse Rijk van de Duitse Keizers. De Duitse keizer Otto II bouwde in 974 een versterking op de rechteroever in Ename, tegenwoordig een deelgemeente. Als reactie had de graaf van Vlaanderen, wellicht opgericht door Boudewijn IV, een versterking Aldenarda op de linkeroever. Er ontstond een nederzetting met een parachiekerk gewijd aan Sint-Walburga en een markt. Deze woonkern bekwam de stadsrechten in 1189. De Schelde werd overgestoken en een tweede nederzetting ontstond in Pamele. In 1290 werden stadsversterkingen opgetrokken rond Oudenaarde en Pamele en zo ontstond de stad zoals we die vandaag ook nog kennen. Een stad doormidden gesneden door de levensader, de Schelde. De bloeiperiode van de stad, vooral gebaseerd op textiel en wandtapijten, lag in de 16de eeuw toen de stad meer dan 8000 inwoners had. Daarna zou het met de stad langzaam bergaf gaan en thans is Oudenaarde een rustig provinciestadje, een parel in de Vlaamse Ardennen.
Oudenaarde is als stad nu groter dan vroeger. Via fusies werden in 1964 Eine, Bevere, Ename, Nederename, Edelare, Leupegem en Volkegem toegevoegd aan de stad. In 1971 ook Heurne, Mater, Melden en Welden. Bij de laatste fusie, in 1977, werden ook Mullem en een deel van Ooike met de stad gefuseerd. De stadskern van Oudenaarde, met alle parochies (Sint-Walburga, Pamele en Sint-Jozef), had in 2001 amper 5338 bewoners op een totaal van 28933 (18%) als je alle deelgemeenten bijrekent.
2.3. Middeleeuwen¶
2.3.1. De eerste brouwers¶
De eerste sporen van brouwactiviteit rond Oudenaarde zijn te vinden in de Salvatorsabdij in Ename. Deze abdij ontstond uit de versterkingen die Otto II liet bouwen en die aan de oorsprong liggen van het ontstaan van Oudenaarde. Ename heeft zovele jaren later Roman de mogelijkheid geboden om een abdijbier op de markt te brengen, met dezelfde naam.
De vroegst gekende brouwer in de stad zelf, was Jan Van Den Brouke die in 1291 ingeschreven werd in Pamele. In de vroege middeleeuwen was brouwen een dagdagelijkse bezigheid van elk huishouden. Mettertijd kwamen er beroepsbrouwers die zich konden toeleggen op de brouwtechnieken en die ook investeerden in infrastructuur. Zo ontstonden de eerste brouwerijen. In oude geschriften werd goed bijgehouden wie er brouwde, niet alleen voor de belastingen. De wet verplichtte de brouwers namelijk ook hun ketels af te staan in geval van brand.
In de veertiende en vijftiende eeuw werd bier de volksdrank bij uitstek. Wijn verbouwen was in onze streken quasi onmogelijk en wijn was daarom voorbehouden voor de rijken, of voor speciale aangelegenheden. Graan verbouwen was in onze contreien veel gemakkelijker. Daardoor was bier veel goedkoper en op de koop toe smaakte het ook nog veel beter dan het vervuilde water.
2.3.2. Ambachten¶
Zoals in alle steden ontstonden ook in Oudenaarde ambachten. De ambacht van de brouwers, opgericht in 1357, werd beperkt tot enkel brouwers en liet geen mouters, distileerders, herbergiers of drankhandelaars toe. In Oudenaarde was men verplicht om toe te treden tot het ambacht vooralleer men zich brouwer mocht noemen. Ook om zijn bier te mogen verkopen in Oudenaarde, moest men lid zijn van het ambacht. Deze regels golden tot twee mijlen (ong. 12km) rondom de stad. Protectionisme, het liet de dorpsbrouwers niet toe om goedkoper te produceren en te verkopen.
Om lid te worden moest men betalen en soms was er ook een leertijd voorzien. Van een meesterwerk of bekwaamheidsproef was in Oudenaarde geen sprake. Het lidgeld en het feit dat de infrastructuur van een brouwerij ook toen al een hoge kostprijs had, zorgden ervoor dat niet iedereen zomaar brouwer kon worden. Je moest al tot de betere klasse behoren om dit te financieren.
De lidgelden, de boetes, de verschillende heffingen op brouwsels, maar ook de erfrenten op huizen en gronden zorgden voor de inkomsten. In de middeleeuwen was het bezit van huizen nog een privilége van de hele rijken. Wie meer dan twee huizen in de stad had, was uitzonderlijk rijk. Deze erfrenten op gebouwen zorgden voor een stabiele financiële belegging. Vastgoed als veilige beleggingsvorm, toen al. Maar, meer van belang was dat brouwerijen investeerden in herbergen. Ook nu nog hebben de grote brouwerijen een deel vastgoed in hun bezit dat ze verhuren aan de horeca. Naast de huurgelden is het ook een gemakkelijke manier om een afzetmarkt te creëren. Dit gemak heeft later wel mee geleid tot het verval. De verkoop bleef lokaal en toen de grote pilsbrouwerijen de markt veroverden, was het te laat om de afzetmarkt nog uit te breiden.
Het ambacht werkte regulerend in die zin dat ze, in samenspraak met het stadsbestuur, de verkoopprijs van een vat bier bepaalden. Het had een jurdische en economische functie binnen de leden. Diefstal van vaten van een collega werd bijvoorbeeld zwaar bestraft. Ze hield ook ‘zwarte lijsten’ bij van klanten die niet betaalden. Zo was het verboden om bier te verkopen aan een klant die nog schulden open had staan bij een collega. Bij geschillen en problemen onder de leden, fungeerde de eed, het ambachtsbestuur, als verzoenende partij.
Het ambacht fungeerde ook als een soort consumentenbond. Het hield nauwlettend de kwaliteit van het bier van zijn leden in de gaten. Zo bepaalde ze het aantal kilo mout dat gebruikt moest worden voor de bieren. Dat was in slechte tijden belangrijk. Met iets minder mout brouwen is een middel om eenzelfde aantal liter bier te krijgen met minder kosten. Tijdens de wereldoorlogen werd dit telkenmale toegepast, zij het met extreem minder mout.
Het ambacht had ook een religieuze invloed. In Oudenaarde financierde het brouwersambacht schilderijen in de Sint-Walburga kerk. Sint-Walburga, patroonheilige van de stad, is trouwens ook de patroonheilige van het Oudenaardse ambacht en niet Sint-Arnoldus zoals vaak het gebruik was. Waarom zij dat geworden is, valt niet meer te achterhalen.
2.3.3. Accijnzen¶
Aangezien er net als vandaag op alles wel een belasting was, werd alles goed genoteerd. Deze belastingen werden accijnzen of ongelden genoemd. Wat een leuk woord en zoveel minder abstract dan het woord accijns, hoor ik velen denken. Het is vooral uit de geschriften over de accijnzen dat we veel te weten komen over de belangrijkheid van het bier in de middeleeuwen. Zo weten we dat in de zestiende eeuw, het jaarverbruik aan bier per man ongeveer 262 liter was. Vergelijk dat met vandaag waar het verbruik amper 82 liter per man is. In ieder geval, de accijnzen brachten de stad veel op. Tussen de 20 en 30 procent van de stadsinkomsten kwamen uit accijnzen op bier, en dit van de viertiende eeuw tot en met de zeventiende eeuw.
Deze accijnzen werden eerder als ondemocratisch gezien. De gegoede klasse dronk niet veel meer bier dan de lagere klassen, dus het waren vooral deze laatsten die harder getroffen werden. Het was ook een gemakkelijke manier om tijdens tijden van oorlogen deze accijnzen te verhogen. Op een bepaald moment waren de accijnzen op bier goed voor 60% van de stadsinkomsten. Dit exces leidde in 1539 tot een opstand en het kellioothuisje werd afgebroken.
Het stadsbestuur had er alle baat bij om de controle op de productie, het vervoer, de verkoop en de consumptie nauwgezet bij te houden. De persoon die dit alles moest controleren, noemde men de pegelaar. Zo controleerde hij bijvoorbeeld of de brouwer niet te veel water had gebruikt naargelang de mout. Hij deed dit met een stok, genaamd de pegel. De brouwer mocht niet boven de pegel brouwen en dat werd gecontroleerd alvorens het bier in de vaten mocht. De brouwer mocht ook niet zelf zijn bier vervoeren, dit was het werk voor speciaal aangestelde biervoerders. We zien dit beroep van uitzetter nog steeds een belangrijke rol innemem in de horeca. De fiscus was toen ook al achterdochtig. Bier vervoeren ‘s nachts was verboden.
De hoge accijnzen waren economisch gezien catastofaal. Ze zorgden ervoor dat de brouwers hun bier niet meer verkocht kregen. In de achttiende eeuw slonk het aantal brouwers in de stad tot drie. Het is pas op het einde van die eeuw dat het beroep van brouwer weer aantrekkelijk werd.
Naast de gangbare accijnzen, was er in Oudenaarde uiteraard ook een belasting op de gruut. In tegenstelling tot Brugge, zijn er in Oudenaarde minder sporen terug te vinden van de families die rijk geworden zijn van het pachten van dit recht.
2.3.4. Groot en klein bier¶
In de meeste Vlaamse steden en ook in Oudenaarde, werden er twee soorten bier gebrouwen: groot bier en klein bier. Het groot of dubbel bier was zwaar bier van een goede kwaliteit terwijl klein bier een verzamelnaam was van de slappere soorten. Het kleine bier verkreeg men door minder mout te gebruiken. Het kleine bier was daardoor goedkoper en werd eerder door de lagere klassen gedronken. Een brouwer mocht nooit de twee soorten tergelijkertijd brouwen om misbruiken te voorkomen. Het is niet de enige maatregel die gekend was om belastingsontduiking te voorkomen. Een brouwer mocht aan zijn brouwerij geen herberg hebben. Deze laatste regel werd wel oogluikend toegestaan, dus het Brouwateljee had ook in Oudenaarde gekund.
Het kwalitatieve Oudenaardse bier werd ook geëxporteerd. Dat blijkt uit het feit dat er vanaf 1560 een belasting op ‘uutvaerende’ bieren terug te vinden is in de stadsrekeningen. Het Oudenaardse bier werd vooral geexporteerd naar de streek rond Doornik. Het was in die mate populair dat het de Doornikse brouwindustrie bedreigde en op een bepaald moment werd de verkoop van bier uit Oudenaarde in Doornik verboden. Een waar handelsembargo. Omgekeerd waren ook de brouwers van Oudenaarde niet vies van dit middel. Zo werden er hogere belastingen gelegd op importbieren waardoor ze duurder waren om te consumeren.
2.4. De industrialisering vanaf 1800¶
2.4.1. De opmars van de mechanisering¶
In het begin van de negentiende eeuw zijn de meeste brouwerijen nog ambachtelijke familiebedrijven. Ze hebben het tot 1860 niet gemakkelijk. Uit de Amerika komen nieuwe dranken zoals koffie en lokaal neemt de graanjenever meer en meer markt in. Bier is voor velen te duur. Twee belangrijke Oudenaardse brouwerijen sluiten hun deuren: Den Anker en Valcke.
Door toedoen van de overheid komt daar verandering in rond 1860. Enerzijds is er een belastingshervorming die de rechten van de steden beknot en op staatsniveau brengt en anderzijds ziet men de problemen met sterke dranken. De gemiddelde lonen stijgen licht en bier wordt weer populair.
De meeste brouwerijen werden gemechaniseerde bedrijven. Het eerste belangrijk instrument was de thermometer. Men moest niet langer aan de elleboog voelen hoe warm het bier was. Wetenschappers, met name Louis Pasteur, droegen bij, o.a. met zijn inzichten over zuivere gist, aan de bierwetenschap. Maar de belangrijkste uitvinding was een koelmachine. Men kon het ganse jaar bier brouwen vanaf nu, ook al had men niet altijd koele plaatsen of kelders. Langzaam aan verandert dit de brouwactiviteiten.
Wanneer men ook nog de stoommachine uitvindt, is de cirkel rond en kan men de brouwerij zo goed als volledig mechaniseren. In 1853 zou Henri Ronsse van de gelijknamige brouwerij, een eerste stoommachine in dienst nemen en in 1880 had elke Oudenaardse brouwerij deze machine geïnstalleerd. Oudenaarde was daar heel progressief in. In 1880 had nog maar 30% van de brouwerijen in België dergelijke stoommachine. Stoom werd gebruikt voor het pletten van de mout, maar ook voor de verwarming van de ketels. De productie van bier steeg in kwantiteit en de productieprijs daalde.
Al deze nieuwe machines vereisten een nieuwe scholing. Er werden echte brouwersscholen opgericht, de eerste in Oost-Vlaanderen in Gent in 1887. Zo goed als alle brouwers in Oudenaarde werden gevormd in deze scholen. Dit was een ingenieursopleiding, van zythologie opleidingen hadden ze toen nog niet gehoord.
2.4.2. Nieuwe trends op de biermarkt¶
De Oudenaardse brouwerijen bleven wel familiebedrijven. De meeste brouwersfamilies waren rijke families en hadden geen externe financiële middelen nodig. Ook de afzetmarkt bleef eerder lokaal. De gemaakte winsten werden geïnvesteerd in de eigen brouwerij en meer en meer gingen de brouwerijen vastgoed aankopen om daar cafés in te maken. Zo had men niet alleen een renderende belegging maar ook een afzetmarkt die weinig tot geen moeite koste om te onderhouden. Dit was nefast. Toen in 1842 in het huidige Tsjechië de brouwerij Pilsner Urquel een nieuw bier begon te brouwen en het overal populair werd, kwamen de Oudenaarse brouwerijen te laat om zich aan te passen. Niet alleen moesten ze nieuwe technieken overnemen, zoals op het vlak van de koeling tijdens het lageren, de omschakeling kostte ook veel geld. Financiering was iets wat niet gekend was omdat men voorheen altijd het kapitaal binnen de eigen familie vond. Veel kleinere brouwerijen ging op in grotere. De hoeveelheid bier dat geproduceerd werd, veranderde evenwel niet significant en ook werd vaak het personeelsbestand bij een overname gered.
Een andere belangrijke invloed kwam er van het spoor. België kreeg een omvangrijk spoorwegnet en daardoor konden de hele grote brouwerijen, waartoe geen enkele Oudenaarse brouwerij behoorde, veel gemakkelijker hun bier over het ganse land transporteren.
De smaak veranderde ook. Net zoals vandaag wilde men nieuwe bieren proeven. In Oudenaarde werd kriekbier gemaakt, met krieken uit van de lokale boomgaarden. Velen brachten hun krieken naar de brouwerij in ruil voor bier.
2.5. Invloeden van de wereldoorlogen¶
De wereldoorlogen hebben beiden een enorme invloed gehad op de Oudenaardse brouwerijen. De Eerste Wereldoorlog van 1914 tot 1918 had een paar belangrijke implicaties. Zo eiste de Duitse bezetter veel van het brouwersmateriaal op. De ketels voor kanonnen, maar ook de paarden die dienden voor het vervoer van het bier. Brouwer Michel Dugardein ontkwam aan deze opeisingen door zijn koperen installaties in de Schelde te laten zakken.
Anderzijds had de bezetter ook wel door dat het Oudenaardse bier de moraal van de soldaten geen kwaad deed. Toen de grondstoffen schaarser werden en veel brouwerijen verplicht werden om te sluiten, commandeerden ze toch één Oudenaardse brouwerij om te blijven brouwen. Die eer viel Petre-Devos te beurt. Zij brouwden het zogeheten soldatenbier, een bier met weinig mout gebrouwen en dus met minder smaak en alcohol. Het bier had typisch 0.8 alc.%. Het zéro-huit bier was de toen gangbare naam voor dit soldatenbier.
In november 1918 kwam Oudenaarde vol in de frontzone te liggen omdat de Duitsers het belang van de Schelde goed wisten in te schatten. Oudenaarde leed onder de beschietingen en enkele brouwerijen werden zwaar getroffen. Het mag een wonder heten dat ze na de oorlog allemaal weer konden opstarten, ondanks de zware investeringen die nodig waren. In de buurt van Eine, een deelgemeente van het huidige Oudenaarde, staken de Amerikanen de Schelde over met grote verliezen tot gevolg. Velen soldaten kwamen uit Ohio. Ter ere van hen werd later de Ohiobrug opgericht, met aan beide kanten enorme standbeelden van bizons. Het zijn deze bizons die Brouwerij Cnudde in hun logo gebruiken en hebben ze één van hun bieren ‘bizon’ genoemd.
In de jaren ‘30 bloeiden de brouwerijen in België en ook voor de Oudenaardse brouwerijen was het een gouden tijd. België werd in die jaren de vierde grootste bierproducent van de wereld. Helaas, deze periode was van korte duur.
De Tweede Wereldoorlog bracht identieke problemen. Vlak voor de oorlog werden paarden, de eerste vrachtwagens en personeel opgeëist. Eens bezet, namen de Duitsers de rest in beslag. Weer was er een grondstoffentekort, de brouwer kreeg zelfs een rantsoen opgelegd via de ‘brouwkaart’, en opnieuw werd de densiteit van het bier aangepast. De Duitsers stelden enkele eisen aan het bier, maar het bleken niet de beste betalers te zijn. Daarom zochten veel brouwerijen met allerlei excuses te ontsnappen aan de verplichte leveringen.
2.6. Na-oorlogse teloorgang¶
Toen de Duitsers in september 1944 verdreven werden uit Oudenaarde, verdwenen niet meteen alle problemen van de brouwers. Het duurde tot 1948 tot de bevoorrading van grondstoffen weer normaal verliep. Maar in de jaren ‘50 ging het niet beter, integendeel. De redenen bleven gelijk als op het einde van de vorige eeuw: de pils en de grotere brouwerijen. Daarnaast kwamen ook nog de supermarkten op als concurrent van de cafés. Deze nieuwe trend bracht opnieuw kosten mee. Plots had men nood aan bottel- en spoelmachines want het flesje bier deed zijn intrede. De Oudenaardse brouwerijen werden gedecimeerd.
Marketing werd ook belangrijk. Plots werd er reclame gemaakt. Dit was nieuw voor de meeste brouwers en maar enkelen, o.a. Petre-Devos, konden mee met deze ontwikkeling. Enkel de grote, zoals het huidige AB InBev, konden marketing met zulke grote budgetten bekostigen.
Op een hele korte periode verdwenen toen, op twee na, alle brouwerijen uit Oudenaarde. Enkel Liefmans en Clarysse overleefden, maar hun productie was heel beperkt ten opzichte van de echt grote brouwerijen. Clarysse brouwde ook pils, om mee te kunnen voldoen aan de vraag naar dit nieuwe bier. Roman veroverde, bijna letterlijk ook, de Oudenaardse markt omdat zij heel succesvol waren met hun Romy-Pils.
2.7. De 21ste eeuw: de revival¶
De laatste twee decennia is de biermarkt opnieuw aan’t evolueren. Vele kleine(re) craft brewers zijn op de markt gekomen met minder commerciële bieren. Ze brouwen meer kwalitatieve(re) bieren. Ze experimenteren met brouwen en genieten van de brouwkunst, eerder dan dat ze hier Carlos Britta willen mee van de troon stoten. Via allerhande webshops hebben we toegang tot een ganse wereld van bier, terwijl we vroeger beperkt waren tot wat het café of de lokale bierhal ons bood. Helaas, ook voor de pandemie, gaat het cafébezoek er nog steeds op achteruit ten voordele van het thuisdrinken. Verstrengde wetgeving op rijden onder invloed en roken in de horeca hebben een grote invloed.
Onze eigen opleiding zythologie is ook een voorbeeld van deze nieuwe, opkomende biercultuur. We gaan op zoek naar het betere bier en combineren het ook met eten. Het café is niet alleen meer de horeca-zaak waar bier een hoofdrolspeler wil zijn. Vele bierfestivals nodigen ons uit om telkenmale een nieuwe generatie brouwers te ontdekken. Ikzelf zet me daar ook voor in. Via het organiseren van tap take overs wil ik mensen in Pand 10 (Tienen) overtuigen om bier te komen degusteren. Na de pandemie kunnen velen van ons hopelijk verder timmeren aan deze weg.
In Oudenaarde zijn er vooreerst zo twee nieuwe brouwerijen ontstaan: HopSaSam en Smisje. Elk heeft zijn eigen filosofie. HopSaSam brouwt met lokale ingrediënten zoals lekkies, een snoepje gebaseerd op pure suiker, gekend vooral van de bedevaarten naar Kerzelare, een deelgemeente net buiten de stad op de weg naar Roman. Smisje brouwt met veel aandacht voor natuurproducten. Een andere trend waarop brouwers durven inspelen. Beiden houden het vooralsnog klein.
Roman speelt verder in op de markt. Zo brengen zij nu naast de gewone, eerder commerciële bieren, ook de Adriaen Brouwer Oaked. Een degustatiebier in 75cl flessen. Zij concurreren hier openlijk met de craft brewers.
Er zijn ook twee negatieve vermeldingen, op het eerste zicht toch. Zo is Clarysse, van het Felix bier, omgevormd tot een drankenhandel. Het Felix bier is evenwel niet verdwenen. Het wordt nog altijd gebrouwen in bij Brouwerij Verhaeghe in Vichte. Zo wordt de traditie wel bewaard en laat ons eerlijk zijn, veel brouwers gebruiken deze methode om hun bieren op de markt te brengen zonder echt zelf te moeten investeren in een infrastructuur. Daarnaast hebben we ook Liefmans. Na een paar overnames, ging de groep uiteindelijk failliet eind 2007. Gelukkig nam Duvel Moortgat de activiteiten over. Met een andere marketingstrategie boren zij nu de markt aan van de eerder jongere generaties. Naar mijn mening zijn hun traditionele bieren nog steeds hun kroonjuwelen, maar zij kunnen misschien op een alternatieve manier met een ander publiek dan de man aan de toog bijdragen tot een revival van de biercultuur in’t algemeen. Daarom verdient ook hun aanpak een positieve noot in de revival van de Oudenaardse brouwerijen.
Cnudde, wel ja, de broers Lieven, Steven en Pieter amuseren zich nog steeds met een hoop vrijwilligers om van tijd tot tijd een nieuwe ketel bier te brouwen en vooral lokaal te verdelen. Deze aanpak is zeker ook bewonderenswaardig. Puur als hobby, puur als liefhebberij verenigen zij een hoop vrienden rond de brouwketel. Vriendschap rond het brouwen, wat zullen ze het missen tijdens deze pandemie. Toch durven ze het aan om een nieuw bier in de markt te zetten. Op zich is dat voor hen ook al vermeldenswaard want ze brouwen eerder hun klassieke, tradionele bieren.
Maar. De uitschieter is evenwel toch Petre-Devos. Gestopt in 1970 maar opnieuw begonnen na 45 jaar. Zij bewandelen zowel de weg van hun traditionele bieren die ze maken naar de oude recepten, als de weg van de trendy bieren. Dry hopped, NEIPA, het zijn maar twee van de termen die je beter kent als je hun etikketten leest.